They had no idea what the future would bring

About innocent jewish children before the war

Mother My Queen

Clari de Lieme

Clara Carolina of later Clari de Lieme werd op 26 September 1933 in Den Bosch geboren.
Haar vader Herman Isidor de Lieme was Godsdienstleraar en Gazan in de Sjoel van Den Bosch, haar moeder Bettje Polak, huisvrouw.
Haar zus Anna Rachel (Nan) was een paar jaar ouder en speelde ook echt de grote zus. Ze beschermde haar kleine soms stoute zusje die voornamelijk vrolijk en onschuldig door het leven ging.
Claartje zoals ze door haar ouders werd genoemd was een nogal klein meisje voor haar leeftijd met gitzwart haar, donkere huid en mediteraan uiterlijk.
Daar werd ze wel eens om gepest door haar mede klas genootjes uit die tijd.
Opmerkingen over haar Joods zijn begreep ze toen nog niet maar op latere leeftijd kwam dat toch wel weer naar boven.
Ze woonden met de hele familie in een kleine woning boven de synagoge, dus veel ruimte om te spelen was er niet, ook omdat vader zich meestal beneden bevond en zich bekommerde om het wel en wee van de sjoel.
In de school vakanties ging de hele familie naar Hoogeveen waar haar grootouders van moeders kant woonden.
De familie Polak had een ruim huis, Salomo was een gerespecteerd zakenman en in Drente waren veel bossen en parken dus voelde de zusjes de Lieme zich daar vrij.
Ook waren daar de tantes, een oom, neven en nichtjes en werd er buiten gespeeld.
Over bezoeken aan grootouders de Lieme in Amsterdam werd niet veel gesproken, behalve dat Mijer de Lieme een Touw en Papier handel had en dat neefjes en nichtjes van Oma’s kant wel eens naar Den Bosch kwamen.
Tot nu toe heeft Clari nog steeds goed contact met neef Ralph Italie inmiddels 95 jaar wonende in New York.
Het schilderij is vervaardigd naar een foto van Clari in 1936, ze straalt en is blij. (later werd ze actrice)
Ze ging net als elk ander kind gewoon naar school, kreeg Joodse les van haar vader, had vriendjes en vriendinnetjes en had geen idee dat ze samen met haar zus Nan 9 later als weeskind zou opgroeien.
Haar ouders doken in 1943 onder op een boerderij in Brabant waar ze in November van dat jaar door de boeren zoon verkocht werden aan de nazi’s voor 10 gulden per hoofd, de zusjes werden gescheiden en afzonderlijk ondergebracht bij onderduikgezinnen.
Toeval was dat ze tijdens de bevrijding maar 200 meter van elkaar af woonden en daar totaal geen idee van hadden.
Ze hadden elkaar bijna 2 jaar niet meer gezien.
Vlak voor de onderduik hadden goede vrienden van haar ouders, familie De Winter de afspraak gemaakt dat als een van de twee families dit overleeft ze voor elkaars kinderen zouden zorgen.
En zo geschiedde.. Ze groeiden verder op in Den Bosch, gingen daar naar het Gymnasium en vervolgden later elk hun eigen weg.
Anna Rachel (Nan) trouwde met Sieg Ten Brink, en werd heel actief in de Joodse gemeente in Amsterdam (LJG). Ze kregen twee kinderen Menno (De rabbijn) en Margalith.
Clari bleef ondaks alles een vrolijk meisje, trouwde met Hans Baruch en kreeg 3 kinderen. Lillan, Tamar en Joram.
Op dit moment is mijn moeder 89 jaar, woont nog thuis met haar huidige man Peter.
Als je het over de periode van voor de oorlog met haar hebt, lacht ze en vond alles leuk.



Hanna en Ruth

Dit zijn Hanna en Ruth Zadek, tweeling en geboren op 30 December 1923 in Magdenburg in Duitsland.
De meisjes groeiden op in Neukölln vlakbij Berlijn waar hun ouders Siegfried en Hulda in de jaren dertig van de vorige eeuw heen verhuisden om de armoede in het ghetto van Magdenburg te ontvluchten.
Hulda’s meisjesnaam was Adelsheimer, zij was de zus van Arthur Adelsheimer die weer getrouwd was met mijn grootmoeders zuster Henny.
Henny had twee kinderen Harry en Stanley, voor de oorlog woonde deze tak van de Adelsheimers op een steenworp afstand van mijn grootouders in west Duitsland in de buurt van Munster-Eiffel, en mijn vader was de beste vriend van zijn neefje Harry.
In 1938 meteen na de kristallnacht lukte het de familie Adelsheimer om met hun ouders naar Amerika te vluchten, mijn grootouders, de ouders van mijn oma en mijn vader bleven achter in Duitsland en vluchten in dat jaar nog naar Nederland waar ze later met zijn vijven drie jaar zouden onderduiken onder een hooiberg op de boerderij van de fam Rijnders in Zelhem.

Door de hechte band die mijn vader had met zijn neef Harry bleef het contact altijd optimaal tussen die twee, maar wij als kinderen hadden niet zoveel contact totdat ik een paar jaar geleden besloot om naar Pittsburgh af te reizen om de familie te bezoeken.
Daar ontmoette ik eigenlijk voor de eertse keer mijn achternicht en achterneven, en bezocht ik natuurlijk Uncle Harry en zijn vrouw Carol.
Al pratende met Harry kwam ik erachter dat er best wel veel vertakkingen waren in onze families en zo begon mijn zoektocht naar familie (helaas bijna allemaal vermoord rond 1942-45). En zo leerde ik ook de tweeling kennen. Toch ook soort van familie van mij.

Ik bleef contact houden met Harry en Carol, maar ook met zijn kinderen natuurlijk, in het bijzonder mijn achternicht Lynn.
Helaas werd Carol in 2020 ziek en overleed, en nog geen jaar later overleed ook Harry, uit verdriet van het gemis van zijn vrouw.
Afgelopen jaar ben ik weer op  bezoek gegaan bij mijn familie in Pittsburgh en kreeg ik de foto van de tweeling in handen geduwd. Of ik ze kon vereeuwigen in een schilderij.

Natuurlijk wilde ik dat.
Twee lachende meisjes in vodden (?) In ieder geval niet rijk gekleed, een wollen muts op en wollen kapotte kousen. De jurkjes door hun moeder Hulda gemaakt, want ze hadden geen geld om kleren te kopen.
Het timmerbedrijf van Siegfried liep niet zoals hij gehoopt had en hij moest uit noodzaak andere klusjes doen en werd voddenboer.
Hulda werkte als huishoudster voor een rijke Joodse familie, maar de armoede bleef overhand houden.
De meisjes gingen in het begin wel naar school, maar moesten van hun ouders meehelpen in de kostwinning.
Veel is er niet bekend over de familie Zadek,
De foto is genomen in 1935, vlak nadat ze naar Neuköln verhuisd waren.
Familie was hier op een uitje naar de bossen vlak buiten Berlijn, en zoals je ziet zijn de meisjes ondanks hun armoe vrolijk en hadden lol.

In 1939 is de hele familie opgepakt en onder dwang naar het ghetto van Warschau gebracht, waarna ze uiteindelijk tegelijkertijd naar Auschwitz zijn gedeporteerd om daar rond 2 April 1942 te worden  vermoord.

Hanna & Ruth Zadek – door Joram Baruch  – Olie op Linnen – 85 x 120 cm  (2022)

Max mocht niks overkomen. Over Maxje Cohen (1931-1942) Freda Cohen Rapoport vertelt:

Toen mijn oma Cato Cohen Rapoport (de zus van Maxje’s vader) plotseling moest onderduiken heeft ze alle familiefoto’s begraven. Zij deed dat in het stijfselkistje van haar moeder Sara in de achtertuin van het huis. Mijn moeder en oma hebben de Oorlog gelukkig overleefd. Ze konden de foto’s opgraven en zo kwam ik in het bezit van de enige overgebleven foto van Maxje Cohen.

Max Adolf Frits Cohen (1931-1942) was de zoon van Mozes (Max) Cohen en Jette Wraslovsky. Max had nog een oudere broer Bernhart Siegfried (Bennie). Ze woonden in de Charlotte de Bourbonstraat 33 in Den Haag.

Orkest van Fritz Hirsch

Maxje heeft Bennie nooit echt gekend want hij overleed op 21-jarige leeftijd aan een nierziekte, precies één jaar nadat dat Maxje werd geboren.
Dat was heel erg sneu want als Bennie had geweten wat Maxje kon en de oorlog had geen roet in het eten gegooid, hadden ze waarschijnlijk beiden een geweldige muzikale carrière gehad.

Bennie speelde samen met zijn vader in de jaren twintig in het beroemde orkest van Fritz Hirsch uit de hofstad. Dat orkest werd ook wel de Hofstad-operette genoemd.
Zowel vader als zoon speelden saxofoon, maar Bennie kon eigenlijk alles spelen. Hij was multi-getalenteerd. De saxofoon van mijn oom Max ligt tot vandaag de dag in de koffer bij mij thuis.

Verwend

Maxje was dus een nakomertje en werd ontzettend verwend. Waarschijnlijk omdat zijn oudere broer er niet meer was en zijn ouders hem niets wilden verbieden. 

De keerzijde hiervan was dat hij alleen opgeroeide. Hij mocht niet met andere kinderen spelen, hij mocht niet op bezoek gaan bij vriendjes of hen mee naar huis nemen. Want die kinderen konden wel iets ‘onder de leden’ hebben. Zo bang waren zijn ouders voor Max’ gezondheid door het te vroeg overlijden van zijn broer. Max mocht niks overkomen. 

Maxje was zo verwend, dat als hij met zijn vader naar het strand in Scheveningen ging hij zonder schromen zich het speelgoed van de andere spelende kinderen toe-eigende, hij had geen idee dat dit niet mocht.

Maar bijvoorbeeld ook dat hij gewoon op zijn nieuwe fietsje die hij voor zijn vijfde verjaardag cadeau kreeg door de woonkamer ging fietsen en overal tegenaan botste. Als vader daar dan wat van zei, had moeders de oplossing. Geef hem maar een zenuwtabletje daar wordt ie rustig van. Maxje gebruikte die zenuwtabletjes later om zijn zin door te drijven.

Dan zei die tegen zijn moeder.. Geef mij maar zo een tabletje anders ga ik huilen.


Hoogbegaafd

was muzikaal, maar ook kwa lezen en schrijven zeer begaafd.
Hij verslond boeken bij de vleet en dat al op zeer jonge leeftijd, waarschijnlijk omdat hij niet echt met andere kinderen kon spelen.

Maar muzikaal was hij een soort natuurtalent, hij herkende symfonieën bij naam en kon alle instrumenten die er gespeeld werden feilloos opnoemen. 

Oom Max deed vaak een soort quiz met Maxje, als er op de radio een concert werd uitgezonden vroeg hij hem bijvoorbeeld; Wat is de solist ? Maxje wist altijd het goede antwoord. Hij was pas 8 jaar oud.
Of hij zelf al een instrument bespeelde weet ik niet, maar met zo een talent was dat er vast wel van gekomen.

Noodlot.

Uiteindelijk sloeg het noodlot toe en wel op een hele ongebruikelijke manier.

In Oktober 1942 was er een razzia in de Haagse wijk waar ze woonden.

Maxje ging zoals hij wel vaker deed in zijn eentje buiten spelen, had zoals alle Joden een Davidster op zijn jasje genaaid en werd door de Duitsers opgepakt en in een transport wagen gezet.
Zijn moeder(tante Jet) was ontzettend bezorgd dat Maxje na een uur nog niet thuis was en is hem gaan zoeken en werd eveneens opgepakt en uiteindelijk samen met hem op transport gezet.

Toen Max senior aan het einde van de dag thuiskwam trof hij een leeg huis aan, hij werd door de buren op de hoogte gesteld over wat er gebeurd was en vluchtte naar zijn schoonzus die een paar straten verderop in Den Haag woonde.
Vervolgens werd hem door familie in Assen onderduik aangeboden, maar dat weigerde hij.
Hij is vrijwillig naar Westerbork gegaan om zijn vrouw en kind te zoeken, maar heeft hun nooit meer gezien.

Maxje en zijn moeder Jette zijn uiteindelijk op 15 December 1942 in Auschwitz vermoord.

Max senior een paar maanden later in Sobibor op 5 Maart 1943.

Struikelstenen

Binnen afzienbare tijd zullen er Struikelstenen gelegd worden voor mijn 3 familieleden in Den Haag. Hun laatste adres Charlotte de Bourbonstraat 33 in Den Haag (Bezuidenhout) werd in 1945 per ongeluk door de geallieerden gebombeerd. Daarom worden deze stenen voor de deur van de huidige locatie Prinses Beatrixlaan 5 gelegd. De aanvraag is ingediend en  goedgekeurd.
Freda Cohen Rapoport.

Omdat ik van na de oorlog ben heb ik mijn familieleden, waar mijn moeder veel over vertelde, niet leren kennen. Zij hebben echter altijd een grote rol gespeeld in mijn leven.

Familie de Lieme

Rami de Lieme vertelt:

De foto waarop dit schilderij is gebaseerd, is genomen rond 1930.  Mijn vader Joseph Abraham (Jo) de Lieme 14 en zijn zusjes Elsje Sophia 12 en Sophia (Fietje) 9 jaar oud staan er op.
Zij hadden geen idee wat de toekomst hen zou brengen.

Hun ouders, Abraham Aharon de Lieme en Marretje Konijn, overleden beiden vlak voor de oorlog en hebben de gruwelen van de nazi’s gelukkig niet hoeven mee maken.


Jo nam de zaak van zijn vader, de firma. A. de Lieme jzn, een Boekhouding en verzekeringen bedrijf  over toen deze ziek werd.  Hij was pas 21 jaar, studeerde makelaardij en woonde nog bij zijn ouders op de Muidergracht.  Op 5 juni 1941 ging hij onder de Chuppa(trouwde) met Mathilda Suzanna van Blijdenstijn en al snel op 11 maart 1942 werd mijn zus Mirjam Jochewed geboren.
Jo en Tilly verhuisden naar de Lekstraat in Amsterdam met mijn zus Mirjam en een nicht van de familie,  Judith Schorlesheim, wiens vader was overleden en zodoende bij hun mocht inwonen.

Einer Frecher Mann
Op een dag in 1943 was er een razzia en werden alle joodse mannen uit hun huizen gehaald en in een rij op de stoep geplaatst om hun identiteit te checken.
Ook het identiteitsbewijs van mijn vader werd afgenomen, maar toch besloot hij achteruit uit de rij te stappen en gewoon rustig weg te lopen. Niemand lette op hem.
Twee dagen later is hij in de Euterpestraat bij Aus der Fuenten zijn identiteitsbewijs gaan halen. Du bist einer frecher Mann zei Aus der Fuenten en gaf het persoonsbewijs terug. Toen wist mijn vader dat ze moesten onderduiken.

Haarlem
Mijn moeder kwam uit Waardenburg aan de Waal, waar zij het enige Joodse gezin waren en zij had nog contact met een buurmeisje Mien de Jong, die huishoudster was bij een oude heer in Haarlem.
Daar konden ze onderduiken, maar niet met Mirjam en Judith (het nichtje), dus daarvoor werden andere adressen gezocht bij gezinnen met kinderen. Mirjam kwam eerst in een gezin met drie jongens, maar daar werd ze flink geslagen door haar stief broertjes, dus daar moest ze  weer snel weg. Uiteindelijk kwam ze bij een goed gezin in Zwolle terecht, de familie Marius, waar ze een gelukkige tijd had.
Judith heeft na tientallen onderduik adressen de oorlog ook overleeft, nooit getrouwd en is 80 jaar geworden.

Elsje en Fietje werden beiden verpleegster en Els trouwde met Daniel Leuw in 1943. Toen Daan werd opgeroepen om te werken in Duitsland wilde Elsje absoluut met haar geliefde mee.
Zij werd op 11 februari 1944 vermoord in Auswitch. Daan kwam om het leven in maart 1945 op een onbekende plek.

Fietje kon onderduiken op verschillende plekken en overleefde de oorlog. Zij ging in 1946 op Aliyah naar Israel, veranderde haar naam in Tsivja en werd hoofd van een Tipat Galav station in Haifa (baby controle en verzorging).
Zij trouwde met een Joodse immigrant uit Galicië, Mordechai Avnon kreeg twee zonen; Amitay en Dror.

Ik ben zelf na de oorlog op 27 Oktober 1946 geboren, de gruwelijkheden van die tijd zijn mij gelukkig bespaard gebleven.

Amsterdam, Rami de Lieme

Ze hadden geen idee wat de toekomst zou brengen

De zusjes Dool

Mijn moeder Jannetje aan de hand van haar grote zus Elisabeth, mijn moeders hoeder, mijn tante Beppie. Zonder de zorg en steun van haar zus had mijn moeder het nooit overleefd, zo bruut waren de omstandigheden waarin zij opgroeiden. 

Het slechte huwelijk van hun ouders, armoede, honger, verwaarlozing en de daarbij behorende schaamte, kortom; hun jeugd was al een grote vergaarbak van ellende voordat de oorlog begon. De Duitsers zetten er hooguit een lekker marsmuziekje onder en deden er nog een schepje doodsangst bovenop. 

Met een Joodse moeder waren ze in principe ten dode opgeschreven. Dat hun vader niet Joods was heeft ze van een wisse dood gered. Vele ooms, tantes, neefjes, nichtjes en hun geliefde opa en oma waren minder gelukkig. Zij zijn allemaal in kampen om het leven gekomen. Hun jongste oom, Abraham Mok, de lievelingsbroer van mijn oma, al in 1941 in Mauthausen. Hij was 22 jaar. 

Het leven van de meisjes was vanaf het prille begin getekend door verlies. Hun broertjes, een tweeling geboren in 1940, met wie ze zo ontzettend blij waren, die al met drie maanden moesten worden afgestaan, dat verdriet ging daar nog aan vooraf.

En ondanks het feit dat hun vader niet Joods was werd hij toch twee keer opgepakt in de oorlog. Niet alleen was hij getrouwd met een Joodse vrouw en communist, het ongeluk wilde ook nog dat hij een enorm grote neus had en Isaac heette. Joden-Sjakie voor vrienden en bekenden. 

Twee keer is hij opgepakt, twee keer is hij ontsnapt. De held. Een keer uit de trein gesprongen en een keer ontsnapt uit het kamp. Welk kamp vertelt het verhaal niet, mijn opa sprak nooit over de oorlog. Wel weten we dat hij terug is komen lopen naar Amsterdam, waar zijn eigen broer hem niet herkende toen hij voor de deur stond, zo vermagerd was hij. Of ze alsjeblieft iets te eten voor hem hadden. Hij kreeg de hond mee… 

Zo kwam hij bij zijn gezin aan. De zusjes waren zo blij dat hun vader weer terug was, want met hun moeder, stonden zij doodsangsten uit. Mijn oma Mina Mok was een halve wilde, totaal mesjoche met schijt aan alles en iedereen. Vooral aan het dienstdoend gezag. Zo weigerde ze haar ster te dragen en ging ze als een dolle tekeer, wanneer de Joodse mensen uit hun straat met geweld uit hun huizen werden gehaald. Een oude vrouw werd aan haar haren van de trap getrokken. De onmacht, het onrecht, het maakte haar razend. Rotmoffen schreeuwend hing ze uit het raam, de meisjes aan haar rokken, als de dood dat hun moeder ook weggehaald zou worden. 

Gelukkig was hun vader er nu weer. Zij hielden veel van hem, meer dan van hun moeder, die, met alle respect, niet direct voor het moederschap in de wieg was gelegd volgens de overlevering. Niet vreemd gezien de omstandigheden. Ik geef het een ieder te doen om in je eentje zorg te dragen voor je twee overgebleven kinderen, terwijl het leeuwendeel van je familie is afgevoerd naar onbekende bestemming. 

Haar kleinkinderen waren allemaal dol op haar, op haar gulle karakter en haar schaamteloosheid. Ze deed altijd gek, was eerlijk tot op het bot en je kon ontzettend met haar lachen. Ze is ons veel te vroeg ontvallen. Onze innig geliefde oma Miegie Paardenvliegie… 

Als moeder was het zogezegd een heel ander verhaal en de zusjes vlogen hun vader dan ook om de nek toen hij zo onverwacht weer bij ze op de stoep stond. En was dat

niet de hond van ome Tinus die hij bij zich had? Mijn moeder was zo gek op dat beest. Wat was het fijn om zo samen te zijn!

Maar de meisjes werden de straat op gestuurd. 

‘Gaan jullie maar buiten spelen.’ 

Ze begrepen er niets van. Was papa niet blij om ze te zien dan? 

Mijn moeder wilde helemaal niet buiten spelen en liep terug naar huis. Precies op tijd om de hond nog stuiptrekkend achter de deur te zien hangen. Ze heeft er ondanks de honger geen hap van gegeten. 

Al die verhalen, want o, er zijn er nog zo veel meer… 

Mijn oudtante Branca, naar wie ik (verkeerd…) vernoemd ben, die twee van haar kinderen al vroeg liet onderduiken, met het idee ook een adres te vinden voor de rest, liet haar kinderen terugkomen naar Amsterdam omdat het gemis te groot was, waar vervolgens het hele gezin is weggehaald. 

Branca 26 jaar, de lievelingstante van mijn moeder, met haar zeven kinderen, waaronder twee tweelingen, eindstation Auschwitz. Alleen haar man Mozes Vischjager is als bij wonder teruggekeerd uit die hel, maar hoe ga je dan verder? Die arme, arme man. 

Gruwelijke verhalen. Ik groeide ermee op. En ik dronk ze in als klein meisje, vroeg er altijd naar en ben er ook door getekend. Wij allemaal. Verdriet heeft geen bestaansrecht in onze familie. Elke dag is een feestdag. 

Hoe ondragelijk het leven soms ook zijn kan, niets haalt het bij de Tweede Wereldoorlog. Er mist emotionele verbinding en diepgang in onze familie. Te veel afscheid. Mensen die niet van elkaar durven te houden, liefde die nooit wordt uitgesproken of getoond, verbroken contacten, begrafenissen waarop niet wordt gehuild, als er al naartoe wordt gegaan. Dat alles is even begrijpelijk als pijnlijk. Het heeft onze familie getekend en verscheurd, tot op de dag van vandaag. Zo lang duurt een oorlog…

Elise Bramca Hamersma -1969.

Minny Moscou en haar neefje Freddie Metz in de Transvaalbuurt

Florine Vermaas (1956) vertelt.

Op dit schilderij staat mijn moeder Minny Moscou

met haar neefje Freddie Metz, zoon van mijn oma’s zus.

Mijn moeder werd geboren op 5 Oktober 1931. Zij had nog een oudere zus Berry Moscou twee jaar eerder geboren op 15 April 1929. Ze woonden in de Amsterdamse Transvaalbuurt, beiden uit niet-religieuze families.

In de buurt woonden veel Joodse gezinnen en zoals veel kinderen uit die buurt gingen zij allemaal naar de Montessorischool in de Watergraafsmeer.
Mijn moeder kwam veel bij Freddie’s familie over de vloer en ze speelden vaak op straat zoals op het schilderij is te zien.


Freddie had nog een ouder broer Andries en die was ook altijd van de partij.
Het was een gezellige en rustige buurt waar veel neefjes en nichtjes woonden. In de weekenden werd er vaak van alles samen ondernomen zoals gezamenlijk eten, uitstapjes naar Zandvoort of naar de kermis.

Mijn moeder met haar rode haar was een spring in het veld. Ze haalde graag kattenkwaad uit, zoals het uitjouwen van een gehandicapte man: “de ongemekkige lutselaar die z’n ragerut gebroken heeft.” Ofwel: “de ongelukkige metselaar die z’n ruggengraat gebroken heeft.” Hij reed rond op een karretje dat hij voortduwde met zijn handen.

De zelfde ongelukkige metslaar wordt zelfs beschreven in het boek van Roxane van Iperen – ’t Hooge Nest.

Zus Berry hield veel van lezen, hun leven was sober maar onbezorgd.

Vader Moscou was schoenmaker, ze hadden het niet rijk maar waren een warm hecht gezinnetje.
Mijn moeder was erg op hem gesteld en ze hadden een hechte band. 

Aan de onbezorgdheid en het buitenspelen kwam abrupt een einde toen de anti-Joodse maatregelen werden ingevoerd.

Ze mochten niet meer op een bankje zitten, niet naar het park, naar het zwembad of bioscoop.

Ze mochten er niet meer zijn…. Toen mijn moeder door het verzet opgehaald werd om onder te duiken, moest ze met een vreemde mevrouw mee. 

Ze droeg zes jurkjes over elkaar want een koffertje mee zou opvallen. Ze mocht zich niet eens omdraaien om haar moeder uit te zwaaien.

Ze was zo verdrietig in de onderduik dat ze niet meer at en heel erg vermagerde.

Uiteindelijk hebben de mensen van het verzet haar opgehaald en bij haar zusje Berry geplaatst. 

Helaas werden ze verraden. De boer waar ze zaten ondergedoken, werd samen met zijn hond voor hun ogen doodgeschoten. De zusjes Minny en Berry werden afgevoerd naar de Hollandse Schouwburg. Niet de crèche, daar waren ze te groot voor. 

Op een zekere dag zouden ze op transport naar Westerbork worden gezet en stonden ze in de rij te wachten. Op de een of andere manier zijn ze toen heel snel door het verzet uit de rij gepikt en weggevoerd. Hoe precies dat in zijn werk ging heb ik nooit begrepen. Zo kwamen ze op een onderduikadres in Zeist terecht, bij Bep Wolf. Daar zat hun moeder ook. Op gegeven moment waren daar Duitse soldaten ingetrokken en moesten mijn moeder, haar zusje en mijn oma met de andere onderduikers zich onder de vloer verstoppen, ze mochten geen geluid maken en kregen door een luikje eten toegestopt. Totdat de Duitsers verder trokken.

In de oorlog werden de zusjes en de verdere familie van mijn oma allemaal weggevoerd naar Auschwitz en Sobibor en daar vermoord, net zoals de familie van mijn opa. 

Mijn opa heeft de oorlog overleefd maar is nooit meer thuisgekomen omdat hij bij zijn onderduikgeefster is gebleven. Dit heeft mijn moeder zo bezeerd en zoveel verdriet gedaan dat ze hem voor mij heeft doodgezwegen en me zei dat hij in Auschwitz was vermoord.

Mijn moeder is samen met mijn oma na de oorlog in Zeist op haar onderduikadres blijven wonen.

Het leven van mijn moeder werd bepaald door de oorlog en daardoor ook het mijne. De rode draad was dat je niet mag opvallen, niet gezien mocht worden. Niks was ooit zo erg als wat mijn moeder had meegemaakt. Zoals honger, verdriet, angst, claustrofobisch…ze had de oorlog overleefd maar die woedde nog wel in haar door.

Ze is uiteindelijk op 15 Augustus 2005 overleden.

Haar zus Berry is na de oorlog de verpleging in gegaan, getrouwd en heeft vier kinderen gekregen. Zij is in 2008 overleden. 

Freddie’s hele familie, ouders en broer zijn zoals velen anderen in Auschwitz vermoord.
Freddie overleefde als enige de oorlog maar is niet oud geworden hij is in 1969 op 33 jarige leeftijd aan een hartstilstand overleden.

Hij liet een dochter na, Lilly.

Transvaalbuurt Joodse kinderen

Erna de Lieve

Een tijd geleden kreeg ik na mijn oproep voor mijn project over Joodse kinderen een klassenfoto opgestuurd van Henriette van Dijk uit Emmen.
Op deze klassenfoto van de St. Vitusholt school uit Winschoten staat Erna de Levie als het enige Joodse meisje uit die klas, en dat is tevens de enige foto die er van Erna bestaat. Henriette heeft haar portret uit de klassenfoto uitvergroot en draagt deze tot op de dag van vandaag bij zich in haar portemonnee.

Henriette vertelt.
Erna woonde naast mijn grootouders Van Dijk aan de Garst in Winschoten en de families waren vrienden.
Haar vader Nochum (1882) had een kosjere slagerij en hij was getrouwd met Rossien de Levie-de Jonge (1895). Ze hadden naast Erna nog twee kinderen, Ada(1933) en Sonnij(1937).
Direct achter hun huis was een speeltuintje en ik stelde me altijd voor dat ze daar vaak speelde en op de schommel zat.

Schuin tegenover het huis van mijn Opa en Erna woonde Hillebrand de Bruin, eigenaar van kruidenierswinkel VéGé.
Omdat er geruchten de ronde deden dat Joden opgepakt zouden worden en er allerlei anti Joodse maatregelen ingevoerd werden, besloot De Bruin een onderduik plek te bouwen achter de schoorsteen speciaal voor de familie de Levie, maar deze weigerden omdat ze dachten dat het niet zo een vaart zou lopen en de oorlog niet zo lang zou duren.

De Bruin zat zelf in het verzet, was actief voor het Nationaal Steun Fonds en had zijn huis uiteindelijk omgetoverd tot één groot onderduik adres.
De Duitsers kwamen erachter en zo moest hij zelf ook onder gaan duiken.
Zijn broer Ruurd nam het werk over maar werd uiteindelijk opgepakt en op 8 September 1944 doodgeschoten en in het Krewerderkanaal gegooid. Hillebrand heeft de oorlog overleefd en liet mijn vader op 6 jarige leeftijd meteen na de oorlog nog de onderduikplek achter de schoorsteen zien. Dat is me altijd bijgebleven.

Henriette vertelt verder;
Op 4 mei 2017 was ik aanwezig op een lezing van Ali Blaauw- Geitz in herinneringskamp Westerbork over haar herinneringen aan Erna de Levie en plots kwamen de verhalen van mijn vader en specifiek over Hillebrand de Bruin weer naar boven, maar vooral het verhaal van Ali over Erna maakte grote indruk op mij.

Ali, Tiny en Erna waren hartsvriendinnen.. ze zaten allemaal op de Sint Vitusholt school in Winschoten.
Ali vertelt emotioneel over hoe ze altijd na schooltijd bij het spoor speelden. Ook op Dinsdag’s.
Op een Dinsdag in 1942 zaten “andere mensen”  in de trein.Interessante mensen. Mannen met baarden, hoeden en keppels. Gezinnen met koffers.
Het leek of ze samen op reis gingen, maar het vreemde was dat ze papiertjes uit de trein gooiden. Die briefjes dwarrelden als vlinders door de lucht.
We waren 11 en begrepen er niks van. Pas velen jaren later begrepen we natuurlijk wat er gebeurd was.

In Juli 1942 vertrok de eerste Jodentrein voor het eerst uit Westerbork via Winschoten naar Auschwitz. De trein stopte zo nu en dan voor een rood sein achter het huis van Ali.
En zoals altijd dwarrelden de briefjes door de lucht.
Niemand wist toentertijd waar de reis heen ging.

Op een gegeven moment in 1942 kwam Erna niet meer op school.
Daar werd verder niet over gepraat. Elk kind, ook een meisje van elf , is weleens één of meerdere dagen ziek.
Erna kwam helaas nooit meer terug.
(Het hele verhaal van Ali staat op) https://www.joodsmonument.nl/nl/page/120357/erna-de-levie

 

Heel veel meer is er niet bekend over Erna, hadden ze maar het aanbod van Hillebrand de Bruin aanvaard, dan was het misschien heel anders afgelopen.

De hele familie is uiteindelijk aan het einde van de Zomer van 1942 opgepakt en via Westerbork op transport naar Auschwitz gezet, waar ze rond 23 November 1942 zijn vermoord.

Erna was pas 11 jaar.

Erna De Levie
Werner

Werner Klaber

Mijn vader is in 1904 in Duitsland geboren, in een klein plaatsje vlak over de grens bij Venlo. In 1931, na de dood van zijn vader Jacob, nam mijn vader Fritz het bedrijf over omdat hij de veehandelaar van de vier broers was. Dit veroorzaakte blijkbaar wat problemen met zijn andere broers Hermann en Felix. Felix woonde vanaf 1928 al in Nederland en het lijkt erop dat Felix het bedrijf wilde verkopen en de opbrengst onder de broers wilde verdelen. Mijn vader ontmoette zijn toekomstige vrouw Ilse tussen 1933 en 1935 in het dorpje Oberforstbach, tegenwoordig deel van de stad Aken. Op 31 december 1935 trouwden mijn vaderen Ilse Kaufman in Kornelimuenster, een paar kilometer van Oberforstbach. Op de trouwakte staat dat hij ingeschreven stond in Oberforstbach, dus daar woonde hij al en niet nog in Breyell. Op 17 december 1936 beviel Ilse van een jongen die de naam Werner Erich kreeg. Het geboortehuis was het Marianneninstituut, Jacobstrasse 18 in Aken, zo’n 8 km. van Oberforstbach. Omdat de situatie voor Joden aanzienlijk verslechterde, besloot mijn vader in 1937 met zijn gezin terug te keren naar Breyell om voor zijn moeder te zorgen en de boerderij te beheren die sinds de dood van mijn grootvader Jacob in 1931 onbeheerd was gebleven.
Hij voelde zich waarschijnlijk veiliger in zijn geboortestad waar hij veel mensen kende en hoopte meer beschermd te zijn tegen de Nazivervolging. In 1938 trok ook Margarete Kaufman, geboren Kahn, in bij haar dochter en kleinzoon nadat haar man in 1938 was overleden en ze was helemaal alleen terwijl de Nazi-vervolging steeds intenser en problematischer werd.
Werner heeft nauwelijks zijn vader gekend. Toen Werner nog geen twee jaar oud was werd zijn vader door de nazi’s direct na de Kristallnacht op 10 november 1938, opgepakt en in het SS-concentratiekamp Dachau bij München geïnterneerd. Toen hij na twee en halve maand vrijkwam omdat zijn vrouw en broer Felix een vervalst visum van de Dominicaanse Republiek in Zuid-Amerika toonden, is zijn vader naar Nederland gevlucht om de uitreis van zijn familie voor te bereiden. Behalve briefkaarten was er verder geen contact meer.
Voor zijn 36e verjaardag op 6 november 1941 nam zijn vrouw Ilse hun zoon Werner mee naar een fotograaf om een familieportret van haar en Werner te maken. Deze foto en een ansichtkaart die eind oktober 1941 werd verstuurd, waren de laatste tekenen van leven van mijn vader zijn gezin. Een paar weken later, op 11 december 1941 werden Ilse, Werner en Ilses moeder, Margarethe
(Grete genaamd) gedeporteerd naar het getto van Riga. Dit transport Da 38 staat ook bekend als het “11.12.1941 Düsseldorf Transport” omdat het 1007 Joden bevatte (waaronder 41 kinderen tussen 1 en 6 jaar: Werner was één van hen…) uit vele steden en dorpen in de Neder-Rijn provincie. De trein was een verzameling van verschillende treinen uit vele plaatsen en vertrok uit Düsseldorf op 11 december richting Riga. Over dit transport is een verslag beschikbaar dat is geschreven door een van de bewakers die met de mensen meereisde naar Riga en ook zijn er ooggetuigenverslagen beschikbaar. Werner was toen 4 jaar oud, 6 dagen voor zijn 5e verjaardag…

Wiessie Halberstadt

Louise (Wiessie) Halberstadt werd in 1931 midden in de economische crisis geboren in de President Brandstraat in Amsterdam. Ze was de jongste telg in het grote gezin van Alexander en Rozette. Victor en Michel waren haar oudere broers en daarna volgde nog de zusjes Marianne, Sophia, Alida en Reina. Allemaal keurig vernoemd naar hun grootouders aan zowel vaders als moeders kant, zoals dat in die tijd gebruikelijk was. Na Reina volgde nog zusje Marie, maar die stierf als baby. Het zorgde ervoor dat Wiessie een klein beetje een nakomertje was in het gezin.
Toen Wiessie geboren werd, waren er nog twee van haar grootouders in leven: Fetje (Victor) en Mietje Halberstadt. Mietje was de drijvende kracht achter de sabbat viering op vrijdagavonden, waar hun zes zonen en enige dochter regelmatig met hun gezinnen aanschoven. Van haar grootmoeder zal Wiessie niet veel herinneringen hebben gehad, zij overleed al in 1934. Haar grootvader Fetje maakte zij wel tot het allerlaatste moment mee. Ver voor haar tijd was Fetje diamantbewerker, maar de teloorgang van deze industrie noopte hem om de switch te maken naar de groentehandel. Hij liep dagelijks met een groentekar door Amsterdam Oost. En zo heeft Wiessie hem nog gekend, voordat hij met pensioen ging en uiteindelijk in het Israëlische Oude Mannen- en Vrouwenhuis belandde.
De economische crisis eiste haar tol. Alexander en Rozette hadden de grootste moeite om de eindjes aan elkaar te knopen en waren volledig afhankelijk van de steun van de gemeente. En niet alleen voor wat betreft een uitkering. Ook kleding, beddengoed, matrassen van stro en zelfs ledikanten werden verstrekt. De meiden sliepen soms met z’n drieën of vieren in één ledikant. Regelmatig vertrok een broertje of zusje met de organisatie Trein 8.28. H.I.J.S.M. naar een herstellingsoord om aan te sterken. Na de lagere school gingen de kinderen allemaal naar het Nijverheidsonderwijs. De jongens bezochten de A.B. Davidsschool en de meisjes de E.J. van Detschool. En met een diploma op zak gingen ze daarna allemaal aan het werk, waardoor de steun voor het gezin door de gemeente stap voor stap werd afgebouwd.
De President Brandstraat lag midden in de Transvaalbuurt. Er woonden veel Joodse gezinnen, maar er werd volop geïntegreerd met de niet-Joodse gezinnen. Voor de oorlog hadden haar twee oudere broers en haar oudste zusje al verkering buiten de Joodse gemeenschap. Ondanks de bittere armoede was het een gemoedelijke en gezellige tijd. Wiessie speelde veel op straat: bokjespringen, knikkeren, met een ijzeren hoepel en toen ze groot genoeg was mocht ze op de Vliegende Hollander van haar oudste broer Victor. Voor het uitgaan in de Jodenhoek was ze nog iets te jong, al zal ze de bioscoop zeker hebben bezocht. Op vrijdagavond stond er voor sabbat kip op tafel. Boterkoek werd voor tien cent afgebakken bij bakker Mozes van Volen aan de Camperstraat. Hij werd op 8 juni 1943 met hetzelfde transport als Wiessies grootvader Fetje afgevoerd naar Sobibor. Dit transport staat nu bekend als het kindertransport uit Vught.
De economische crisis zorgde ook voor spanningen in het gezin. Alexander had de grootste moeite om aan een baan te komen en als hij een baan had, raakte hij die al snel weer kwijt. Het gezin stond onder curatele van de gemeente. Er waren veel controles aan huis en de gemeente maakte gebruik van informanten uit de buurt. Alexander liep een paar keer tegen de lamp, omdat hij zijn verdiensten niet (volledige) had opgegeven. En ook Rozette deed een duit in het zakje en werkte onder andere ‘zwart’ voor Heintje Davids.
Exact op zijn eenentwintigste verjaardag verliet Victor in 1939 zijn ouderlijke woning en ging op kamers bij de ouders van een goede vriend. Hij was de ruzies en de slechte verzorging zat. Op Tweede Pinksterdag 1939 verliet Alexander zijn gezin om nooit meer terug te keren. Vanaf dat moment was Michel kostwinner en dit zorgde ervoor dat hij eind 1939 niet hoefde op te komen voor de militaire dienst.
Toen de oorlog uitbrak zat Wiessie nog gewoon op de lagere school in de President Brandstraat. Haar broers en zussen waren allemaal volop aan het werk en het gezin had zich eindelijk ontworsteld aan de gemeentelijke steun. Zo maakte Wiessie als enige in het gezin de stap naar een volledig Joodse school mee. Haar zusjes Sophia, Reina en Alida moesten zich al in juli 1942 melden voor de Arbeitseinsatz. Michel was toen al maanden uit huis. Eerst zat hij een paar maanden in het Joodse werkkamp Geesbrug en daarna werd hij doorgeplaatst naar Westerbork, waar hij zijn drie zusjes onthaalde en noodgedwongen weer uitzwaaide. Hij schreef meerdere brieven naar huis en ook Wiessie stuurde hem lieve berichtjes. Eind juli 1942 werd Wiessie tante, omdat haar oudste zus Marianne beviel van haar neefje Jaap. Marianne kreeg daarom zes maanden uitstel om zich te melden. Trouwen mocht zij niet meer met haar niet-Joodse vriend. De geboorte van hun eerste kleinkind zorgde ervoor dat Alexander en Rozette weer ‘on speaking terms’ kwamen, vlak voordat Alexander in augustus op transport moest.
Op 11 november 1942 werden Wiessie en haar moeder Rozette van huis gehaald en zij gingen op 16 november op transport naar Auschwitz, waar ze direct na aankomst werden vergast. Wiessie is slechts elf jaar oud geworden en heeft de E.J. van Detschool nooit gehaald, om net zoals haar vier zussen opgeleid te worden tot naaister. Victor en Marianne (en haar zoontje Jaap) overleefden als enigen van het gezin de oorlog door zich moedig te onttrekken aan het toen geldende gezag. Over de verschrikkingen van de oorlog en hun familieleden in het bijzonder, konden zij helaas nooit spreken. Ook Wiessie kwam daarom begrijpelijk maar helaas nooit ter sprake… 

MARJAN DRUKKER

Marjan Drukker werd geboren op 18 november 1929 op het adres Luttik Oudorp 41 in Alkmaar als enige kind van Abraham Drukker en Juliette Cohen. Vader was zakkenhandelaar; het gezin leefde in goede welstand en kon zich zelfs een dienstbode veroorloven.
Vader was lid van de Alkmaarse luchtbescherming en toen de oorlog uitbrak, hielp hij verschillende Amersfoortse vluchtelingen die naar Alkmaar waren gekomen aan onderdak. Eind 1940 mochten joden niet meer bij de luchtbescherming en werd Marjans vader daar ontslagen.
In het begin was het leven nog uit te houden, maar langzaamaan sloot het net zich ook steeds strakker om het gezin Drukker. Er werd een Verwalter aangesteld voor de zaak van Marjans vader en zijn bezittingen, waaronder twee panden aan de Burgemeester Palingstraat, werden geconfisqueerd. Hun huis aan de Langestraat 37 werd gevorderd door de Wehrmacht en het gezin op straat gezet. Ze vonden een onderkomen bij hun buren, de familie Elzas.
In 1942 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar Marjan het Joods Lyceum aan de Stadstimmertuinen bezocht. Ze had toelatingsexamen gedaan voor de H.B.S. in Alkmaar, maar hier mocht ze niet naar toe vanwege haar joodse afkomst. Met haar ouders trok ze in bij een nicht van haar moeder.
Vader ging in de zomer van 1942 voor de Joodse Raad werken als schoenenreparateur, maar hij besefte wel dat alleen onderduik hen kon redden. In september van datzelfde jaar vertrok het gezin uit Amsterdam en dook onder in Utrecht. In november ontvluchtten ze dit adres echter alweer en trokken bij vrienden in, waarna een adres werd gevonden in een Gelders pension. Na vierenhalve maand moesten ze hier ook weer weg, togen terug naar Amsterdam en brachten vervolgens bijna een jaar door op een piepklein kamertje. In februari 1944 verhuisden ze naar hun laatste adres, op de Westfriesche Dijk 60 in Warmenhuizen. Hier werden ze in mei na verraad gearresteerd en naar Westerbork gebracht.
Verscheidene niet-joodse vrienden van het gezin werkten eraan om de familie door middel van losgeld vrij te krijgen. Het geld was al overgemaakt, maar door de gekte die op Dolle Dinsdag uitbrak werd het gezin toch op transport gesteld naar Theresienstadt. Hier bleven ze een maand, tot ze werden doorgestuurd naar Auschwitz, waar Marjan en haar ouders alledrie onmiddellijk na aankomst werden vergast.
Marjan Drukker werd 14 jaar.
Schilderij: Acryl op linnen – 80×100 cm door Joram Baruch 2023.
Tekst: Aline Pennewaard.

De zusjes Roselaar

Sophie (geb. 1916) en Eva Roselaar (geb.1920) waren twee Amsterdamse zusjes die werden geboren in de Transvaalbuurt waar ze onbezorgd en vrolijk opgroeiden. Samen met hun ouders woonden zij aan de Transvaalkade 54 vlakbij hun opa en oma Theeboom die in de Hofmeyerstraat woonden.
Ondanks de armoede die het mooie gezin kende waren ze erg gelukkig.
‘s Zomers logeerden Sophie en Eva bij hun grootouders die de meisjes meenamen voor heerlijke vakanties in Zandvoort. Op het schilderij zijn de zusjes Roselaar te zien  tijdens één van die zonnige dagen  aan het strand van Zandvoort. Aan al dit geluk kwam al snel een einde voor de zusjes en hun geliefde familie toen de nazi’s Nederland bezetten. Sophie en Eva waren inmiddels getrouwd en Sophie woonde samen met haar echtgenoot Philip Slier bij haar ouders in huis. Eva woonde elders met haar man Jules/Jechiël Roselaar (geen familie).
De hel begon op 8 augustus 1942 toen oma Marianne Theeboom en opa Joseph Roselaar, vermoord werden in Auschwitz.  Twee maanden later ,op  1 oktober 1942, werden Sophie en haar man Philip opgepakt en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. 
Sophie was 8 maanden zwanger van hun eerste kindje en direct na aankomst werd zij en met haar ook haar ongeboren kindje vermoord. Sophie was slecht 26 jaar oud. Haar echtgenoot Philip werd doorgestuurd naar Gross Rosen, waar hij op 2 februari 1945 werd doodgeschoten, slechts enkele dagen voordat het kamp op 14 februari 1945 bevrijd werd. 
Het lukte Sophie’s zusje Eva om onder te duiken in Hoogeveen bij zuster Vos waar zij twee en een half jaar op kousenvoeten liep. Eva kon later nog vaak over die onderduiktijd vertellen want zij overleefde de oorlog. Haar man Jechiël  werd op 21 mei 1943 vermoord in Sobibor. Na de oorlog hertrouwde Eva en zij kreeg uit dit huwelijk twee zonen ; Joop en Hugo.
Op 27 april 2017 overleed zij op de leeftijd van 96 jaar,
Eva vertelde haar levensverhaal in de eerste aflevering van de documentaireserie ‘Na de bevrijding’ die via Youtube te zien is.
Eva ,een krachtige en strijdbare vrouw, was altijd bereid om haar levensverhaal te vertellen en daarmee ook het hartverscheurende verhaal van haar familie.
Sophie en Philip en hun ongeboren kindje , Eva en Jechiël , Joseph en Marianne….zij worden nooit vergeten.

Moge hun nagedachtenis een zegen zijn.

JAPY LEEFSMA.

Jacob (Japy) Leefsma werd geboren op 28 maart 1935 in Leeuwarden als jongste kind van Jozef Leefsma en Rebecca de Vries. Hij had twee oudere broers, Izak (1917) en Herman (1924) en een oudere zus, Magda (1918). Zijn vader was manufakturier en het gezin woonde op de Langewâl in Gorredijk, waar Japy’s vader ook zijn zaak had. Izak werkte in Groningen en trouwde daar in juli 1942 met Dina de Vries; het jonge echtpaar kwam bij het gezin Leefsma inwonen. Op de Langewâl werd een kamer voor hen ingericht. Magda had haar baan in Amsterdam en vertrok daar in het begin van 1941 weer naar toe.
Op 20 augustus 1942 kregen Japy’s broers Izak en Herman een oproep om zich te melden in kamp Westerbork. Ze gaven hieraan gehoor en vertrokken ‘s morgens vroeg met de eerste tram. In september kreeg Japy’s vader het bevel om naar een werkkamp in Diever te gaan. Voor het eerst werd er toen over onderduik gesproken, maar Japy’s vader wilde niet. Zijn vrouw lag ziek thuis en hij was bang dat de Duitsers zich op haar zouden wreken als hij zich niet zou melden. Na enige tijd ging hij vanuit Diever ook naar Westerbork.
Japy bleef alleen achter met zijn moeder. Magda, die inmiddels een baantje had verworven bij de Joodse Raad in Amsterdam, haalde hem eind 1942 op en probeerde hem zo te redden. Ze dacht dat hij bij haar veiliger was. Er is ook toen nog over onderduiken gesproken, maar Magda vond dit niet nodig. Ze vertrouwde volledig op haar Sperr-stempels van de Joodse Raad. Korte tijd later werd Japy met zijn zus naar Westerbork gebracht.
Op 8 februari 1944 ging Japy op transport naar Auschwitz, waar hij op 11 februari, direct na aankomst, in de gaskamers werd vermoord. Zijn zus Magda stierf in Sobibor, zijn broer Izak en zijn vrouw Dina kwamen om in Auschwitz. Japy’s vader werd tijdens de evacuatie van het kamp Blechhammer doodgeschoten; zijn broer Herman overleefde dit kamp. Samen met Japy’s moeder, die ondergedoken was na de arrestatie van haar dochter en haar jongste zoontje, beleefde hij als enige van het gezin de bevrijding.
Japy Leefsma werd 8 jaar.